Eens in de zoveel tijd heb je daar spontaan zin in. Niet dat daar altijd een specifieke reden voor is te bespeuren, het is er dan gewoon. Spontaan komt er dan een antwoord op de vraag ‘wat eten we vanavond eigenlijk’? Pannenkoeken!
Pannenkoeken dus. De pannenkoek. Sinds een aantal jaar ook een ingeburgerd scheldwoord, alhoewel dat nooit heel als hele gemene verwensing wordt ingezet. Dat zou de originele pannenkoek ook geen eer aan doen. De pannenkoek is iets waar je niet kwaad op kunt zijn en waar ook geen kwaad in zit. Er mislukt er weleens eentje, maar ach, dan proberen we het gewoon nog een keer.
Koopmans
Op de één of andere manier assoscieren mensen pannenkoeken vaak met nostalgische zaken. Lekker pannekoeken (toen nog zonder n) eten bij Opa en Oma, of tijdens een kinderfeestje. Gek genoeg zijn mijn herinneringen aan de pannenkoek vooral recente. Bijvoorbeeld dat je dat handige pakje van Koopmans, tegenwoordig ook in allerlei glutenvrije, meergranen, rechtsdraaiende en fluoriserende (weet ik veel) varianten, helelmaal niet nodig hebt.
Nee, men neme (of een veelvoud hiervan):
- 250 gram bloem (of naar smaak een ander meeltje
- 4 eieren (minimaal vrije uitloop, twee sterren, heel normaal tegenwoordig)
- 1/2 liter melk (biologisch, want de boer wil ook wat)
- Snufje zout
- Voor de liefhebber een beetje kaneel
Alles in een grote beslagkom, en mixen maar. Officieel is het beter om na een paar minuten mixen het beslag nog even te laten staan, maar meteen de pan in is ook prima. Klontje boter in je koekenpan, beetje hannessen met plakjes spek die aan elkaar blijven plakken (geen beter leven keurmerk te bekennen), soeplepel beslag als een dekentje erover heen en als een volleerd Pannenkoekenbakker met een soepele polsbeweging dat ding met een zwaai omdraaien. Ik kan niet ontkennen dat dit iedere keer opnieuw een lekker gevoel geeft.
Een goeie stapel bakken, stroop en poedersuiker toevoegen naar smaak, en genieten.